Wederzijdse bescherming, deel 2

From All The Fallen Stories
Jump to navigation Jump to search

Wederzijdse bescherming, deel 2

Hoofdstuk 5: Mutant

Melvin was onder de indruk van hoe mooi het meisje was.
Onverzorgd, lang rood haar omlijstte haar hartvormige gezicht, waarin vooral haar grote groene ogen opvielen. Haar felrode lippen vielen op, zelfs meer dan hun kleur rechtvaardigde, door het scherpe contrast met de bleke, bijna gele tint van haar huid.

Haar lippen krulden zich tot een warme glimlach, en haar ogen lichtten op toen ze zag dat Melvin wakker was.
“Dag meneer! Voel je je beter?”
Melvin herkende de stem direct. Het was dezelfde stem die hij in zijn droom had gehoord. Wat dan dus kennelijk toch geen droom was geweest?

Melvin gaf niet direct antwoord. Hij wilde eerst zijn gedachten wat ordenen. Maar in plaats van te focussen merkte hij dat zijn ogen een eigen wil ontwikkelden. Ze dwaalden af, van het gezicht van het meisje naar haar lichaam.
Ze was slank, maar niet mager. De spieren op haar armen en buik verraadden een leven met weinig luxe en veel hard werken. Haar borst was plat. Twee grote, donkeroranje tepelhofjes, versierd met kleine rode tepeltjes, markeerde de plaats waar ze op een dag zou uitgroeien tot vrouw. Ze zat in kleermakerszit, waardoor ze haar onvolwassen geslacht schaamteloos ten toon spreidde. Niets meer dan een gesloten spleetje, en toch al zo aanlokkelijk, omdat het normaal verborgen zou blijven tussen haar stevige benen.

En toen, opeens, maakten de zenuwuiteinden in Melvins trage brein eindelijk verbinding.
Haar gele huid. Ze was een …
“Mutant!” riep hij in paniek.

Zijn hand vloog in een reflex naar zijn heup, maar in plaats van zijn wapenholster voelde hij daar alleen zijn eigen blote huid. Hij keek omlaag en merkte nu voor het eerst op dat hij zelf net zo naakt was als het meisje. Hij lag op een bed van gedroogd gras, en was helemaal bloot.
Hij keek weer naar het meisje. Ze had een verdedigende houding aangenomen, maar keek vooral geschrokken en verdrietig.
“Niet bang zijn?” smeekte ze, “niet boos zijn?”
“Maar jij … jij … jij bent …”
“Ja. Ik ben nieuwvolk. Of mutant, zoals jij dat noemt.”
Ze spuugde de term uit, het was duidelijk dat ze een hekel had aan het woord.
“En jij bent oudvolk. Oudvolk, die ons, nieuwvolk, willen doden. En dus moet ik jou doden. Dat zeggen de Ouden. Het is wij of zij.”

Ze bleef even in stilte zitten, haar ogen in Melvins richting, maar haar blik ging dwars door hem heen, alsof hij er niet was. Toen sprak ze verder, haar stem nu zachter.
“Ik had je daar kunnen laten, weet je. In het wrak van je voertuig. Dan was je dood gegaan. Maar dat deed ik niet. Ik kon het niet. Je bent een mens, net als ik. Dus heb ik je gered.”
“Ik … Jij had … Ik was …”
Melvin onderbrak zichzelf, terwijl zijn hersens langzaam verwerkten wat hij had gehoord.
“Wacht! Jij hebt me gered?”
Het meisje knikte.

Hoofdstuk 6: Genezen

“Hoe dan?” was alles wat Melvin kon vragen.
“Gelukkig scheurde je voertuig helemaal open. Daardoor kon ik bij je komen en je er uit trekken. Je was zwaar voor mij. Maar het is gelukt. Ik heb je op mijn slee geduwd, om je naar deze grot te brengen. Hier zijn we veilig. En toen heb ik je genezen. Je was heel erg gewond.”
“Bedankt, dan.”
Melvin was blij dat zijn brein intussen ten minste helder genoeg was om er aan te denken om correct te reageren.
“Maar hoe heb je me genezen? Ik zie hier geen medobot. En ik dacht dat mutanten … Sorry. Ik dacht dat nieuwvolk geen medobots hebben. En ook geen elektriciteit.”
Hij merkte dat een klein hoekje van zijn brein nog steeds bezig was met een paar andere inconsistenties. Er was iets heel vreemd, vreemder nog dan genezen zonder medobot. Maar hij kon er niet zijn vinger achter krijgen wat het was. Nog niet.

“Hoe heb ik je genezen?”
Terwijl het meisje zijn vraag herhaalde, merkte Melvin hoe bedachtzaam ze klonk. Ze had dan wel het lichaam van een 9-jarig meisje, en de klank van haar stem paste daar ook bij, maar bedachtzame toon verraadde een wijsheid, of in elk geval een levenservaring, van iemand die minstens twee keer zo oud was. Misschien zelfs meer.
Het meisje tikje met een vinger tegen haar voorhoofd.
“Ik ben een genezer. Dat is mijn … kracht is wat de meesten zeggen. Ik noem het een gave. Maar de Ouden vinden het een vloek.”

Melvin had al geruchten gehoord. Dit was de bevestiging. De mutanten ontwikkelden speciale krachten. Een extra bedreiging, volgens de gouverneur. En toch leek het nu alsof hij zijn leven te danken had aan de krachten van dit mutanten meisje.
“Dus dat is zoiets als … als een mentale kracht? Je hebt me genezen met de kracht van je brein?”
Het meisje glimlachte terwijl ze haar hand verplaatste, van haar voorhoofd naar haar borstkas, waar ze twee handen tegen haar linker tepeltje drukte.
“Zo noemen de Ouden het. Een kracht van het brein. Maar ik denk dat het een kracht van het hart is. Als het in mijn hoofd was, dan kon ik het wel sturen. Maar dat kan ik niet. Ik genees iedereen in mijn buurt.”
Ze pauzeerde, en het was even stil terwijl Melvin de informatie verwerkte.
“Dus ik bracht je hier, in de grot. En ik bleef bij je, en toen genazen je wonden.”
“Maar … waarom?”
“Ik was in de buurt. Ik voelde je pijn. Je was aan het sterven. Als ik weg was gegaan, dan was je dood gegaan. Ik zou niet een mes in je lijf hebben gestoken en het gedraaid hebben om je te doden. Maar het zou hetzelfde zijn. Ik wil niet doden. Ik wil genezen.”

Melvin nam de tijd om dit te laten bezinken.
“Bedankt,” zei hij uiteindelijk.

Hoofdstuk 7: Bescherming

En toen, heel opeens, wist hij waar dat knagende gevoel in zijn hoofd over ging. De lucht. Hij was niet in zijn beschermende pak. Hij was blootgesteld aan Buitenlucht. De grot zou waarschijnlijk de meeste straling wel tegenhouden, maar hoe zat het met de vervuiling?
Hij móest het vragen.

“Ik dacht altijd dat muta … nieuwvolk geen luchtreiniging hebben? Hoe is jouw volk aan die tech gekomen? Bouwen jullie dat zelf? Ik snap dat grotten makkelijker te isoleren zijn, maar dan nog. Waar halen jullie de elektriciteit vandaan?”
Het meisje keek hem aan. Ze begreep duidelijk niet wat hij bedoelde.
“Isoleren? Lucht reinigen? Wat bedoel je, meneer?”
“De lucht, hier in de grot? Die moet op een of andere manier gereinigd worden. Buitenlucht is gevaarlijk. Vervuiling. Straling.”
Aan de glazige blik in de ogen van het meisje merkte hij dat ze geen woord begreep van wat hij zei.
“Ik ga dood als ik Buitenlucht inadem!”

“Oh, dat!”
De ogen van het meisjes lichtten op toen ze het opeens begreep.
“Ja, oudvolk zijn zwak. Jullie kunnen niet meer leven in de wereld. Nieuwvolk wel. Wij zijn aangepast. Wij overleven. Wij hebben geen tech nodig, zoals oudvolk.”
“Ja, precies! Dat bedoel ik. Hoe kan het dat ik nog leef?”
Ze keek hem aan met het soort blik dat je normaal alleen ziet bij ouders van een wel heel vasthoudende en begripsloze kleuter. Toen tikte ze opnieuw tegen haar hoofd en daarna haar borstkas, bij haar hart.
“Genezer.”
“Jouw kracht … je genezing … je hebt niet alleen mijn wonden genezen, maar me ook beschermd tegen de straling en vervuiling?”
“Uiteraard,” zei het meisje schouderophalend, “Ik zou geen goede genezer zijn als ik je dood laat gaan aan een beetje lucht. Ik bescherm je.”

Hoofdstuk 8: Naakt

Melvin voelde zijn hoofd tollen door alle informatie die hij had gekregen. En het meisje leek te merken dat het hem te veel werd.
“Niet meer praten,” zei ze simpeltjes, “je moet nu rusten. Eet en drink eerst, rust daarna. Je wonden waren diep. Ze hebben tijd nodig om helemaal te genezen.”
Bij het horen van die woorden realiseerde Melvin zich dat ze gelijk had. Opeens merkte hij hoe droog zijn keel was, en hoe leeg zijn maag. En ook dat zijn brein weer mistig aan het worden was, niet alleen door te veel informatie, maar ook gewoon omdat hij moe werd.

Het meisje stond op en liep in twee stappen naar een nis waar een rugzak stond. Toen ze Melvin haar rug toekeerde, zag hij haar billen. Ze waren niet breed en mollig, zoals bij een volwassen vrouw. Het waren de onontwikkelde billen van een kind, een beetje bol en lekker stevig. Hij was verbaasd dat een meisjeskont zo mooi kon zijn.
Toen ze bukte spreidden haar billen een beetje uiteen, en hij zag een klein gebobbeld gaatje, slechts vaag zichtbaar in het flikkerende licht van het kampvuur.

Ze had gevonden wat ze zocht en draaide zich weer om. Opnieuw werd Melvin getroffen door haar schoonheid. Ze was een mooi meisje, dat had hij al gemerkt. Maar nu zag hij in zijn gedachten opeens ook een prachtige jonge vrouw.
Maar toen voelde hij een beweging in zijn kruis, en herinnerde zich plotseling zijn eigen ontklede staat. Hij bedekte snel zijn mannelijkheid met zijn twee handen.
“Het spijt me,” mompelde hij, “ik was het vergeten. Ik heb geen kleren. Ik ben bloot.”
“Ja, dat weet ik,” zei het jonge meisje schouderophalend, terwijl ze naar de man toe liep wiens leven ze had gered, “en ik ook. Het is hier warm. En veilig. We hebben geen kleren nodig.”
“Maar … Maar je bent een vrouw. Een meisje, bedoel ik. En ik ben een man.”
Het meisje zweeg even. Maar toen klaarde haar gezicht op in een brede glimlach.
“O, dus het is waar wat de Meesters vertelden! Oudvolk denkt dat lichamen iets zijn om je voor te schamen, en houden ze bedekt. Maak je geen zorgen. Nieuwvolk weten wel beter. Lichamen zijn alleen maar dat: lichamen. Niets bijzonders.”

En toen liep ze dichter naar hem toe, onaangedaan door de aanblik van Melvins groeiende erectie, die zijn handen niet meer volledig konden bedekken. Ze stak haar handen uit om eten en drinken aan te bieden. Melvin had geen andere keuze dan zijn eigen handen te reiken, om de maaltijd aan te nemen.
Ze gaf hem een kruik, en toen hij een slok nam proefde hij schoon water. In zijn andere hand kreeg hij een tas. Hij opende hem, en vond wat fruit en twee reepjes gedroogd vlees.
“Het is niet veel, maar ik moet zuinig doen. Ik kan nu niet nieuw halen. We kunnen nieuw voedsel zoeken als je beter bent. Eet nu. Drink nu. En dan slapen.”

Het meisje liep terug naar de nis, rommelde nog wat, en kwam toen terug met een tweede voedselzak. Ze keerde terug naar waar Melvin lag en ging naast hem zitten, duidelijk niet meer bang, ern begon haar eigen eten te eten.
Zwijgend aten ze samen, en deelden de kruik, totdat ze beide verzadigd waren. Toen stopte het meisje de kruik met de rest van het water terug in haar rugzak, terwijl Melvin zich languit op zijn geïmproviseerde bed uitstrekte.

“Slaap nu, meneer,” herhaalde het meisje, “en ik zal genezen. Als je weer wakker wordt, ben je helemaal beter.”
“Bedankt,” mompelde Melvin, terwijl hij zijn handen achter zijn nek vouwde.
“O, en trouwens, je hoeft me geen meneer te noemen. Mijn naam is Melvin.”
“Iole,” antwoordde het meisje.
En toen ging ze dicht naast Melvin op het grasbed liggen, sloeg haar kleine arm over zijn sterke borst, en vouwde haar ranke lijfje tegen zijn zij.


Verder naar: Wederzijdse bescherming, deel 3 >> | << Terug naar: Wederzijdse bescherming, deel 1 << Terug naar: Inhoudsopgave << P.D. Vile's verhalen